Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4912

Datum uitspraak2009-08-10
Datum gepubliceerd2009-08-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers24-001443-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling wegens belaging tot een voorwaardelijke werkstraf. Blijkens de schriftelijke toelichting op het door hem ingestelde hoger beroep is verdachte van mening dat zijn rijden door de straat waar aangeefster woont niet strafbaar kan zijn, indien er geen sprake is van een straat- of omgevingsverbod. De afwezigheid van een dergelijk verbod staat echter niet in de weg aan de mogelijkheid van een strafrechtelijke veroordeling voor belaging, strafbaar gesteld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht.


Uitspraak

Parketnummer: 24-001443-08 Parketnummer eerste aanleg: 07-600981-07 Arrest van 10 augustus 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 januari 2008 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1981] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], niet ter terechtzitting verschenen. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Het hof heeft verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte. Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006 tot en met 25 december 2006 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, gedurende die periode zeer veelvuldig, in elk geval meermalen, door de straat van die [slachtoffer] gereden en/of in de woning van die [slachtoffer] naar binnen gekeken. Overwegingen omtrent het bewijs Verdachte heeft ten overstaan van verbalisanten erkend dat hij in de maanden oktober, november en december 2006 veelvuldig - hij noemt daarbij een frequentie van tweemaal per dag - langs de woning van aangeefster is gereden. Aangeefster is de moeder van zijn vriendin, met wie de relatie in elk geval in de voornoemde periode verbroken was. Blijkens de schriftelijke toelichting op het door hem ingestelde hoger beroep is verdachte de mening toegedaan dat zijn rijden door de straat waar aangeefster woont niet strafbaar kan zijn, indien er geen sprake is van een straat- of omgevingsverbod. De afwezigheid van een dergelijk verbod staat echter niet in de weg aan de mogelijkheid van een strafrechtelijke veroordeling voor belaging, strafbaar gesteld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Het hof leidt uit de aangifte af dat aangeefster het optreden van verdachte heeft ervaren als een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer en is van oordeel dat zij dat - ook naar objectieve maatstaven gemeten - als zodanig kon ervaren, zeker bezien in de context van verdachtes overige, ook door hemzelf erkende hinderlijke gedragingen. Het hof doelt daarmee op het indringend benaderen van buurtbewoners en het ongewenst doen bezorgen van bloemen. Voorts overweegt het hof dat voor een bewezenverklaring van voormelde strafbepaling niet is vereist dat verdachte zich bewust was van het wederrechtelijke van zijn handelen. Bewezenverklaring Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat: hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2006 tot en met 25 december 2006 in de gemeente [gemeente], wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te dulden, immers heeft hij, verdachte, gedurende die periode zeer veelvuldig door de straat van die [slachtoffer] gereden. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: belaging. Strafbaarheid Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Uit het dossier blijkt dat verdachte - omdat hij zich niet kon neerleggen bij de relatiebreuk - de moeder van zijn (toenmalige) vriendin heeft belaagd door met grote frequentie door haar straat te rijden met de kennelijke bedoeling om, zo niet een glimp van zijn ex-vriendin op te vangen, dan toch in elk geval haar verblijfplaats te achterhalen. Hoewel verdachte heeft verklaard dat zijn gedragingen voortkwamen uit "gepassioneerde liefde", valt hem naar het oordeel van het hof aan te rekenen dat hij daarin voorbijgegaan is aan het recht op privacy van aangeefster. Zij heeft verklaard dat zij zich ernstig in haar vrijheid en persoonlijke levenssfeer bedreigd voelde, dat zij er telkens rekening mee moest houden dat verdachte zich in haar woon- en leefomgeving ophield en dat zij zich daardoor onveilig voelde en slecht sliep. Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 28 april 2009. Uit eerdere veroordelingen kan grensoverschrijdend gedrag van verdachte op diverse terreinen worden afgeleid. Nu de onderhavige zaak betrekking heeft op een relatief lichte vorm van belaging en het bewezen verklaarde reeds geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden, kan naar het oordeel van het hof niettemin worden volstaan met een voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur. De aan deze straf verbonden proeftijd dient evenwel als waarschuwing voor - eventuele - toekomstige (strafrechtelijke) grensoverschrijdingen. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP bij verstek: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van veertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast; beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. F.W.J. den Ottolander, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Den Ottolander voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.